FAQ snaren
- Ik ben een muziekschoolstudent. Welke snaren heb ik nodig?
- Wat is het verschil tussen een kogel- en lusuiteinde?
- Medium spanning, lichte spanning, sterke spanning; wat is dat?
- Hoe vaak moet ik snaren vervangen?
- Welke lengte moet ik kiezen voor altvioolsnaren?
Ik ben een muziekschoolstudent. Welke snaren heb ik nodig?
Ben je nog een (startende) student en niet zeker welke snaren je nodig hebt in de jungle van mogelijkheden? Geen paniek!
In eerste instantie kan je raad vragen bij jouw leraar. Normaal gezien heeft die ervaring genoeg om een welbepaald merk en type aan te raden dat geschikt is voor jou. Mogelijk weet hij ook welke snaren er nu op jouw instrument staan, zodat je ze 1 op 1 kan vervangen.
Heb je niemand die je onmiddellijk te raad kan staan? Ook dan geen paniek! Er zijn enkele basistypes die heel frequent gebruikt worden door (muziekschool)studenten en professionelen, en waar je altijd goed mee bent:
- Viool:
- Pirastro Tonica (1/32 tot 4/4): een warme set synthetische snaren, die erg populair is omwille van de goede levensduur van de snaren.
- Larsen Aurora: de recent uitgebrachte instapset van Larsen. Deze snaren hebben een warme, briljante toon en een zeer aantrekkelijke prijs.
- Thomastik-Infeld Dominant (1/16 tot 4/4): de meest gebruikte snarenreeks, van beginner tot gevorderde en professionelen. Snaren met een warme klank die gemakkelijk spelen.
- Pirastro Evah Pirazzi (1/8 tot 4/4): een set die populair is bij zowel professionelen als studenten! Een projecterende klank, en makkelijk speelbaar.
- Altviool:
- Thomastik-Infeld Dominant (1/2 tot 4/4): zelfde kenmerken als de vioolsnaren
- D'Addario Helicore (1/2 tot 4/4): snaren met metaalkern. Ze klinken luider dan Dominant en spelen gemakkelijker omdat ze wat dunner zijn.
- Cello:
- Jargar Classic (4/4) en Young Talent (1/4 tot 3/4): de meest gebruikte set voor studenten. Chroomstaal omwonden metaalsnaren die vol klinken zonder schel te worden.
- Larsen Aurora (4/4): de instapset van Larsen. Zeer goede prijs-kwaliteitverhouding. Omwonden metaalsnaren met makkelijke speelbaarheid.
Voor viool en altviool bestaan er setjes met een kogel- of een lusuiteinde. Als je niet zeker bent welk van de twee je nodig hebt, kijk dan even bij de vraag hieronder. Als je de keuze hebt tussen verschillende spanningen, neem dan altijd de medium (standaard) spanning.
Wat is het verschil tussen een kogel- en lusuiteinde?
Voor de mi (E) snaar op violen en la (A) snaar op altviolen bestaan twee bevestigingssystemen: met een lus, of met een kogel (zoals de andere snaren). Je kan heel eenvoudig op jouw viool zelf nagaan welk type je nodig hebt: als er klein haakje aan je fijnstemmer hangt, dan heb je eentje nodig met een lus-uiteinde. In alle andere gevallen heb je een mi-snaar met kogel-uiteinde (ball-end) nodig. Kogel-systemen kunnen bijvoorbeeld ook geïntegreerd zijn in het staartstuk.
De optie met kogel-uiteinde wordt veruit het meest gebruikt, en zeker voor studie-instrumenten zal je bijna altijd een staartstuk geschikt voor kogel-uiteinde hebben.
Enkel mi (E) snaren bij viool en la (A) snaren bij altviool kunnen over een lus beschikken. Alle andere snaren (la - A, re - D, sol -G en do - C) zijn sowieso met een kogeluiteinde, nooit met lusuiteinde.
Sommige fabrikanten hebben een systeem waarbij je het kogeltje zelf kan verwijderen en de snaar zo kan gebruiken op een lus-systeem. Als een snaar dit systeem gebruikt, dan staat dit steeds duidelijk aangegeven op de productpagina. Je hoeft dan geen keuze voor type mi-snaar te maken.
Links: systeem met lus-uiteinde; rechts: systeem met kogel-uiteinde.
Medium spanning, lichte spanning, sterke spanning; wat is dat?
Heel wat snaartypes komen in verschillende diktes of spanningen. De benaming verschilt wat over de verschillende fabrikanten heen, maar de functie ervan is wel telkens dezelfde.
- Standaard spanning (medium, normal, mittel...): dit is de meest gebruikte spanning omdat de fabrikant deze spanning als standaard heeft genomen die voor de meeste instrumenten goed werkt. Als je niet zeker bent welke spanning je nodig hebt, neem dan steeds in eerste instantie medium spanning. Het heeft pas zin om bij duidelijke problemen of nadelen naar een andere spanning over te stappen.
- Sterke spanning (high, heavy, stark, thick...): snaren met een sterke spanning zijn iets dikker dan hun broers met standaard spanning. Omdat ze dikker zijn, moeten ze harder opgespannen worden om dezelfde toonhoogte te bereiken, vandaar de verwijzing naar de sterkere spanning. Een snaar met sterke spanning zal in de meeste omstandigheden resulteren in meer volume (maar pas op: ze kan ook je instrument "toeknijpen"!), maar ook minder respons omdat een dikkere snaar moeilijker is om aan te spreken. Herken je deze situatie, dan is jouw instrument dus beter af met een snaar met lagere spanning.
- Lichte spanning (low, light, leicht, thin...): snaren met een lichte spanning zijn een tikkeltje dunner dan snaren met standaard spanning. Dunnere snaren moeten minder strak opgespannen worden om hun toonhoogte te bereiken en hebben dus een lagere spanning. De dunnere spanning wordt vooral gebruikt om een meer heldere/open klank te bekomen die weliswaar iets minder volume heeft. De lage spanning komt ook de aanspreekbaarheid/respons van de snaar ten goede. Een te schelle klank of een overgevoelig reagerende snaren wijzen op een te lage spanning; gebruik in dat geval een snaar met een standaard of sterke spanning.
Hoe vaak moet ik snaren vervangen?
Hoe vaak je snaren moet vervangen, is mee afhankelijk van hoe vaak je speelt. Maar een opgespannen snaar verliest hoe dan ook na verloop van tijd zijn rekkracht.
Snaren verliezen doorgaans gradueel hun klankkleur. Ze beginnen na verloop van tijd doffer te klinken, omdat er boven- en ondertonen wegvallen. Je zal mogelijk niet doorhebben dat een snaar helemaal versleten is, totdat je er effectief een nieuw oplegt en het verschil onmiddellijk duidelijk is!
Een goede tip die professionals gebruiken om te controleren of snaren aan het einde van hun latijn zijn, is om kwinten te spelen (zelfde vinger op twee snaren tegelijk). Bij nieuwere, gezonde snaren is het veel makkelijker om een reine kwint te spelen dan bij oude, afgematte snaren.
Als je dagelijks een uurtje oefent, en je wil snaren die steeds voldoende klankkwaliteit hebben, dan zijn volgende termijnen een goede leidraad:
- Viool en altviool: elke 6 maanden
- Cello: la (A) en re (D) snaar elke 6 maanden, sol (G) en do (C) snaar om het jaar
- Contrabas: elk jaar
Welke lengte moet ik kiezen voor altvioolsnaren?
Als het op lengte van snaren aankomt, is de altviool de vreemde eend in de bijt. Voor altviool zijn er namelijk nooit standaard maten afgesproken, en dat zorgt ervoor dat er zowel kleine als grote 4/4 altviolen bestaan. Een altviolist kiest de grootte van zijn instrument op basis van de klank die hij zoekt en zijn speelcomfort (niet in het minst de grootte van zijn handen indachtig).
Wij volgen de volgende indeling:
- Altviool 4/4: body groter dan 38cm, vibrerende snaarlengte (VSL) vanaf 36cm
- Altviool 3/4: body tussen 36cm en 38cm, vibrerende snaarlengte (VSL) vanaf 34,5cm
- Altviool 1/2: body kleiner dan 36cm, vibrerende snaarlengte (VSL) vanaf 32,5cm
De vibrerende snaarlengte (VSL) is de afstand van de kam tot de bovenkant van de zwarte toets (het punt waar de snaar de toets raakt en ze in de krul duikt) en is de eenvoudigste wijze om na te gaan welke snaarlengte je nodig hebt. De bodylengte is de grootste/middenlengte van de klankkast.
Elke fabrikant gebruikt zijn eigen indeling, maar we geven altijd duidelijk de geschikte VSL aan op de pagina van de snaar zelf.